Oesje mee z’n paerepoôtjes

25-04-2025

Voor de PZC van maandag 15 januari 2024 schreef ik een column over volksgeloof en volksverhalen. Het ging vooral over de mythische figuur Oesje, die in woordenboeken wordt beschreven als duivel, maar in verhalen meer wordt opgevoerd als een kinderschrik of een soort nekker, een watergeest. In diezelfde verhalen wordt regelmatig gesproken over een donker, dierlijk (meestal paard- of hondachtig) uiterlijk. Een poging tot determinatie.

Oesje staat dus officieel te boek als een Walcherse taboenaam voor de duivel. Of althans, Oesje wordt ‘vertaald’ als de duivel en in bijvoorbeeld het Zeeuws woordenboek (zie hieronder) gezien als uitspraakvariant van Joos(t) of Joos(t)je, een naam die ook buiten Zeeland voor de duivel wordt gebruikt. Maar in zowel uitdrukkingen en zegswijzen als in volksgeloof en volksverhalen worden hem eigenschappen toegedicht die veel meer zijn dan alleen maar duivels. Oesje lijkt meer op een allround boeman dan op satan. Het kan haast niet anders of Oesje en Joosje zijn van oorsprong twee compleet verschillende figuren.

Oesje fungeert bijvoorbeeld als kinderschrik om kinderen bij water weg te houden. Dan krijgt z’n naam vaak de toevoeging Pik, wat oorspronkelijk op zijn pikzwarte kleur doelde, maar later werd geassocieerd met een pikhaak om kinderen aan hun benen de dieperik in te sleuren. Elders in Zeeland heet deze waterschrik Jan Haak en soms komen vormen als Oesje-Pik en Jan Haak naast elkaar voor. Ook huist Oesje in spiegels en geeft je een klap voor je kop als je daar te lang in kijkt; een probaat middel tegen ijdelheid.  

Behalve als algemeen demonisch afschrikmiddel komt Oesje ook in een aantal volksverhalen voor die iets vertellen over zijn eigenschappen en zijn uiterlijk. Of nou ja, volksverhalen – het zijn op Walcheren helaas vaak niet meer dan flarden van een verhaal. Er is hier nooit goed onderzoek naar volksverhalen gedaan en nu is het te laat voor meer dan flarden. In Zeeuws Vlaanderen is verhalenverzamelaar Johan de Vries tamelijk actief geweest. Maar boven de Westerschelde is het schraalhans troef, vooral op Walcheren. Zie bijvoorbeeld deze kaart met namen voor watergeesten. Walcheren is leeg. Oesje bestaat niet. Hij is nooit officieel genoteerd en komt dus in de volkskundige databanken niet voor.

Los van een duivel, een boeman en een waterschrik is Oesje in die Walcherse verhaalflarden soms ook een watergeest. Dat gaat verder dan alleen een waterschrik en Oesje doet daarbij, ook in naam, denken aan de Zeeuws-Vlaamse Ossaart.

Hoewel sterk geromantiseerd en lang uitgesponnen, is de kern van de verhalen die J. C. Verkerk publiceerde in Zeeuws Tijdschrift ook uit de volksmond wel bekend. Het plaatst de figuur Ossaart (ook) op Walcheren, alleen heb ik die specifieke naam hier nog nooit gehoord. Dat zou dichterlijke vrijheid van de auteur kunnen zijn, maar de overeenkomsten in verhaalmotieven tussen Oesje en Ossaart en tussen Zeeuws-Vlaanderen en Midden-Zeeland zeggen genoeg:

https://tijdschriftenbankzeeland.nl/issue/zet/1962-01-01/edition/0/page/1

Iets al te fantastisch wordt het bij Sinninghe die er samen met een ‘keltiste’ een soort Zeeuws-Keltische cyclus van denkt te kunnen smeden. Het was niettemin dit stuk waardoor ik voor een eerste keer tot de constatering kwam, dat Oesje wel erg sterk op Ossaart lijkt en dat beide in beschrijvingen regelmatig met een paard worden vergeleken: een waterpaard, een duivel of man met een paardenkop of een soort weerwolf met paardenpoten:

https://tijdschriftenbankzeeland.nl/issue/zet/1957-01-01/edition/0/page/18

Ook in Zeeuws-Vlaanderen komen voor wat betreft Ossaart af en toe, in aangrenzend West-Vlaanderen zelfs regelmatig, verwijzingen naar een paard voor. Wat voorbeelden, allemaal uit West-Vlaanderen en vooral uit het waterrijke grensgebied met westelijk Zeeuws-Vlaanderen:

Lapscheure (Wvl): https://www.volksverhalenbank.be/mzoeken/zoeken_Detail.php?ID=13595

Wulveringhem (Wvl): https://www.volksverhalenbank.be/mzoeken/zoeken_Detail.php?ID=12252

Oostkamp (Wvl): https://www.volksverhalenbank.be/mzoeken/zoeken_Detail.php?ID=11716

Maldegem (Wvl): https://www.volksverhalenbank.be/mzoeken/zoeken_Detail.php?ID=11717

Voor de dialectrubriek Walchers Plat die in de jaren 1990 samen met Jan Zwemer voor De Faam schreef, stuurde iemand me ‘s iets over Oesje-Pik en dat ze die op Tholen (in de PZC noemde ik abusievelijk Flakkee) ‘Orsje Paerepoôtje noemden. De alternatieve namen Ro(e)ssaart (West-Vlaanderen) en ‘Orsje (‘horsje’, Tholen en Flakkee) doen denken aan ros en hors (middelnederlands voor paard). In het Zeeuws Woordenboek kwam ik ook deze paardenpoten nog tegen:

Zoals het hoort bij volksverhalen en mythische figuren zijn in de loop der tijd allerlei namen en motieven door elkaar gaan lopen. We kunnen helemaal niets met zekerheid concluderen over de originele verschijningsvorm van Oesje. Het is echter best aannemelijk dat Oesje en Joosje van oorsprong twee verschillende figuren zijn geweest en dat Oesje in naam, verschijningsvorm en verhaalmotieven sterk lijkt op de Zeeuws-Vlaamse Ossaart. En beiden vertonen nog wel het meest de trekken van een groot, donker, nat en doldries waterpaard.

Neem tenslotte bijvoorbeeld ook dit verhaal, verteld door Jan Roose uit Koudekerke. Het sluit tot in alle details naadloos aan op de Ossaart-verhalen uit Zeeuws- en West-Vlaanderen. Dit is hoe Roose het mij vertelde, maar het is in iets andere bewoordingen ook terug te vinden in de Verhalenbank van het Meertens Instituut:

Kees Bosschaart was een keuterboertje die zich soms ook verhuurde als los arbeider. Hij moest nogal ’s te voet van Souburg naar Koudekerke. Dan moest hij langs een paar boerderijen die zogezegd betoverd waren. Er gebeurde daar altijd van alles. Dat was in de buurt van de Triton, het hof Noordbeek en het hof Papegaaienburg.

Op een avond laat liep Kees daar op een smal klinkerpad, dat aan weerszijden dicht was begroeid. Vlak bij de oude vijver van Noordbeek hoorde hij een hoop gegrom en geraas en gekletter van hoeven. Ineens zag hij een groot zwart beest voor zich met een zware ketting rond z’n nek. Het beest stormde op hem af  en uit de ketting, die tegen de straatklinkers klapte, sloegen vonken. Het dier sprong op Kees’ rug en klemde z’n harige poten om zijn schouders. Kees voelde de natte vacht van het beest door zijn hemdrok heen en rook zijn gore adem. Hij liep dapper door. Hij was bijna bij Van Goethem aan de Koudekerkse kant van de gemeentegrens, maar net voor de watergang was het beest ineens verdwenen.

Het was de kleinzoon van Kees die me dit verhaal vertelde. En het was Oesje geweest die zijn opa Kees op de rug was gesprongen.

Cornelis (Kees) Bosschaart (1851-1932) werd geboren in West Souburg in een zeer kinderrijk gezin in een klein huisje achter het kerkhof. Zijn vader, Nicolaas Bosschaart, was landarbeider en had daarnaast een kleine tuinderij bij zijn huis. Het huisje staat er nu nog, aan de Marnixlaan nummer 6. Cornelis’ vrouw Leentje Brouwer (1849-1912) kwam van Koudekerke. Daar zijn ze ook getrouwd in 1874 en daar is hun eerste kind geboren. In 1875 verhuisde het gezin naar West-Souburg naar de ‘Koudekerkseweg’ (nu waarschijnlijk Noordbeekseweg) en nog later naar Cornelis’ ouderlijke woning aan de Marnixlaan.

Terug